Christopher Marlowe
Timur-lenk · Tamburlaine
Tamburlaine the Great dateert uit ca. 1590 en is gebaseerd op de historische Mongoolse krijgsheer Timur-lenk (Timur de lamme). Deze Timur vestigde in de tweede helft van de veertiende eeuw zijn macht in het huidige Uzbekistan en breidde deze op uiterst wrede wijze uit van Delhi tot in Moskou, Klein-Azië en Egypte.
Timur was altijd op campagne en slechts zelden thuis in zijn hoofdstad Samarkand, die tijdens en na zijn bewind uitgroeide tot het belangrijkste economische en culturele centrum van Centraal-Azië in de vijftiende eeuw. Timur gebruikte alle mogelijke militaire en diplomatieke middelen (geoorloofd en ongeoorloofd) om zijn macht te vergroten, en deinsde er niet voor terug volledige steden uit te moorden en te verwoesten, zoals Delhi in 1398 (hij vond dat de moslim sultans van Delhi te tolerant waren voor hun hindoe onderdanen).
Timurs mausoleum in Samarkand wordt beschouwd als een van de pronkstukken van islamitische kunst.
Tamburlaine’s wreedheden
Marlowe’s stuk verbeeldt hoe Tamburlaine aan de macht komt en stap voor stap zijn macht vergroot. We worden van oorlog naar oorlog geleid, waarvoor immense legers op de been worden gebracht, honderdduizenden soldaten steeds aan beide kanten. De slachtingen die worden aangericht, niet in de laatste plaats ook onder de burgerbevolking van veroverde steden, zijn onvoorstelbaar en de wreedheid neemt in de loop van de twee stukken alleen maar toe.
Oorlogen duren in deze gruwelijke geweldspiraal gewoonlijk niet langer dan een afgang van het toneel, oorlogsgeluiden, en de onmiddellijke opkomst van de gewonde of gevangen genomen tegenstanders van Tamburlaine. Dezen kunnen steevast rekenen op een zeer vernederende behandeling. Bajareth (staat voor de Ottomaanse sultan Bayezid I) wordt gevangen meegevoerd in een kooi, de koningen van Anatolië en Jeruzalem worden als paarden voor Tamburlaine’s wagen gespannen.
De oorlogshandelingen zelf voelen als een voetnoot in het streven naar persoonlijke macht en aanzien.
De macht over het universum
De onderlinge machtsstrijd tussen moslimdynastieën treedt steeds op de voorgrond. Vrijwel niemand is volledig betrouwbaar, en verdragen en afspraken zijn slechts geldig zolang ze voordeel brengen. Op de achtergrond speelt ook kort de machtsstrijd tussen christenen en moslims en het onderlinge wantrouwen tussen beide groepen.
De godenwereld in Tamburlaine is overigens zeer divers: naast God, Mahomet (en Christus) is het Grieks-Romeinse pantheon nadrukkelijk aanwezig, vaak in vergelijkingen: Juppiter, Mercurius, Apollo, Flora, Venus, Nemesis (wraak). Naast Hel en Hemel bestaan Styx, Tartarus, en Elysium.
De kosmos vormt een voortdurende bron voor beelden: sterrenhemels, vurige meteoren, vuurregens. Het is die interculturele kosmos waarover Timur uiteindelijk wil regeren, en alles wat hem scheidt van de troon van God wil hij vernietigen. Hij, die zichzelf herhaaldelijk “de gesel Gods” noemt, laat in de context van die grootheidswaan zelfs de koran en alle heilige boeken verbranden, en maakt Mahomet belachelijk omdat die geen wraak neemt voor de talloze moslim-slachtoffers die Tamburlaine in zijn oorlogen heeft gemaakt.
Voorbeeldfragment: Tamburlaine’s grote liefde sterft
Tamburlaine’s vrouw Zenocrate, die alles voor hem betekent, sterft in het volgende fragment aan een ziekteaanval. Het afscheid van haar zoons, van Tambulaine zelf en van zijn medestrijders van het eerste uur is zeer emotioneel. Tamburlaine’s reactie op Zenocrate’s dood toont zijn zachte, maar ook zijn gewelddadige kant, en zijn grootheidswaan. Tamburlaine is het eerste grote werk dat in blank verse werd geschreven. In de vertaling heb ik ernaar gestreefd de kracht van het blank verse, met zijn neiging het laatste woord steeds belangrijk te maken, over te nemen.
© 2009 Nederlandse vertaling: Antiek Theater Herman Altena
ZENOCRATE
Laat mij nu sterven, liefste, laat mij sterven;
berust en laat in liefde jouw liefste sterven !
Jouw smart, jouw razen grieft mijn tweede leven.
Laat mij mijn man nu kussen, voor ik sterf
en laat mij sterven, door mijn man gekust.
Nog duurt het leven voort – laat in die tijd
mij van mijn liefste zoons hier afscheid nemen,
en van u, heren: uw oprechte adel
verdient het dat ik u als laatsten gedenk.
Vaarwel, mijn schatten ! Sterf zoals ik sterf
en leef zoals je vader leeft, glansrijk.
Muziek ! dan zal mijn aanval stoppen, liefste.
TAMBURLAINE
Hooghartige razernij, ondraaglijke aanval,
die folteren durft het lichaam van mijn liefste,
en geselt de gesel van de onsterflijke God:
nu zijn die sferen, waar Cupido altijd zat,
de wereld verwondend met wonderbare liefde,
treurig vervuld van vale gruwbare dood,
wiens pijlen het hart doorboren van mijn ziel.
Haar heilige schoonheid heeft de Hemel verrukt;
had ze geleefd voor Troje werd belegerd,
dan was Helena (wier schoonheid Griekenland,
gewapend, met duizend schepen naar Tenedos voerde)
nooit in Homeros’ Ilias genoemd;
in elke regel die hij schreef: haar naam.
Of hadden die lichthartige dichters die
het oude Rome trots het leven schonk
hun blik maar even laten rusten op haar,
noch Lesbia noch Corinna was ooit genoemd.
Zenocrate was dan het onderwerp
van elke elegie, elk epigram.
[De muziek klinkt – Zenocrate sterft]
Wat ! Is ze dood ? Techelles, trek je zwaard,
verwond de aarde dat ze in tweeën splijt,
en wij afdalen naar het helse gewelf,
de Schikgodinnen meesleuren aan hun haar
en smijten in de drievuldige hellegracht:
zij namen mijn lieve Zenocrate hier weg.